Library

feed icon rss

Your email was sent successfully. Check your inbox.

An error occurred while sending the email. Please try again.

Proceed reservation?

Export
  • 1
    Electronic Resource
    Electronic Resource
    Springer
    European journal of plant pathology 95 (1989), S. 305-318 
    ISSN: 1573-8469
    Keywords: Ophiostoma ulmi ; Ulmus
    Source: Springer Online Journal Archives 1860-2000
    Topics: Agriculture, Forestry, Horticulture, Fishery, Domestic Science, Nutrition
    Description / Table of Contents: Samenvatting De mogelijke bescherming tegen de iepeziekte, verkregen door injectie van de boom met bacteriën van het geslachtPseudomonas, werd gemeten in twee soorten experimenten. In het ene soort werden natuurlijke infecties gemeten, waardoor grote proefgroepen nodig waren. In het andere soort werden de iepen kunstmatig geinfecteerd. De grootschalige veldexperimenten waarbij natuurlijke iepeziekte-infecties werden gemeten, waren gebaseerd op een verwachte jaarlijkse uitval van 2%. Als gevolg van de landelijke bestrijdingscampagne bleken de verliezen slechts ongeveer een derde hiervan te zijn. Er kwam minder iepeziekte voor in de metPseudomonas geïnjecteerde bomen in het jaar van injectie en in het jaar daarna. Een storende invloed op de resultaten had het effect dat ook met bacteriën geïnjecteerde bomen soms beginnende symptomen vertonen na infectie metOphiostoma ulmi, symptomen die in de loop van het seizoen soms weer verdwijnen. Als gevolg van de bestrijdingscampagne werden zulke bomen toch geveld. Het voordeel van kunstmatige infecties metO. ulmi was een voorspelbaar verloop van de symptoomontwikkeling en de mogelijkheid om zieke bomen te laten staan tot er iepespintkevers in kwamen. In ‘Commelin’ iepen bleken de symptomen toe te nemen met een tot 3000 conidiën per boom toenemende dosisO. ulmi. De gebruikelijke 500000 conidiën die in de meeste experimenten werden gebruikt lagen ver boven deze kritische waarde. Er werd geen effect van een toenemende dosisO. ulmi op de effectiviteit van een bacteriebehandeling waargenomen. Uit variaties in de diverse bacteriebehandelingen kwam naar voren dat injecties met een kleinere tussenruimte (dus meer injecties per boom) mogelijk het effect verbeterden, maar de significantie van deze correlatie bleef twijfelachtig. Vergelijken van diverse iepen toont dat soort en kloon type een belangrijke rol speelt bij deze bestrijdingsmethode. Bescherming tegen de iepeziekte als gevolg van een bacteriebehandeling werd diverse malen aangetoond in ‘Commelin’ iepen; het aantal bomen met iepeziekte-symptomen was aan het eind van het tweede seizoen in de met bacteriën behandelde groepen 10 tot 85 % lager dan in de controlegroepen. Ook in een experiment met ‘Belgica’ iepen werd een goede bescherming gemeten. In ‘Vegeta’ werd slechts een verminderde symptoomontwikkeling gemeten en in veldiepen (U. carpinifolia) werd enige bescherming gevonden in één experiment, maar geen effect in twee andere.
    Notes: Abstract The prophylactic effect in elm of one treatment with aPseudomonas isolate was monitored in two types of field trials. In one type only natural Dutch elm disease infections were monitored and hence large numbers of trees were necessary due to the low incidence of natural occurring infections. In the other type trees were artificially infected. The large-scale field trials in which only natural infections were monitored, were based on expected annual losses due to Dutch elm disease of approximately 2%. As a result of the Dutch sanitation program, which was based on the prompt removal of every weakened or diseased elm, the actual losses were generally threefold lower. Dutch elm disease incidence was 22–45% lower in the trees treated with aPseudomonas isolate in the year of treatment and the year after. The results of the biocontrol treatment were negatively influenced because on several locations trees were felled that showed initial signs of Dutch elm disease, which probably would have disappeared during the season. The advantage of artificial infections withOphiostoma ulmi was a reproducable development of symptoms and the possibility to maintain diseased trees, at least till the first signs of elm bark beetle breeding. For ‘Commelin’ elms an increase in symptoms was observed with increasingO. ulmi dose till 3000 conidia per tree; the standard 500 000 conidia used for most experiments was well above this critical value. No decrease in effectiveness of the bacterial pre-treatment was observed with increasingO. ulmi inoculum. Different bacterial treatments suggested that injections at a smaller interval (i.e. more injections per tree) may result in a better prophylactic effect, but the significance of the correlation remained doubtful. A comparison of several elm species and clones showed the importance of the host tree. Prophylaxis as a result of one bacterial treatment was shown repeatedly in ‘Commelin’ elms; the numbers of trees showing symptoms by the end of the second year were 10 to 85% lower in the bacteria-treated groups in comparison with the controls. Also in one experiment with ‘Belgica’ elms prophylaxis was observed, resulting in a 84% decrease in the number of trees showing symptoms by the end of the second year after the prophylactic treatment followed by inoculation withO. ulmi. In ‘Vegeta’ symptom development was only less severe and in field elms (Ulmus carpinifolia) some prophylactic effect was observed in one experiment, but no effect in two others.
    Type of Medium: Electronic Resource
    Library Location Call Number Volume/Issue/Year Availability
    BibTip Others were also interested in ...
Close ⊗
This website uses cookies and the analysis tool Matomo. More information can be found here...